De Belgische treinen in beeld

Catalogusnummer

B0133

INLEIDING
Reeds in 1816 werd eraan gedacht een spoorlijn te bouwen die het kolenbekken van Charleroi zou verbinden met Brussel, onder meer om vandaaruit steenkolen te transporteren naar het noorden. In kolenmijnen zelf werden spoorwegen aangelegd die het vervoer versnelden en vergemakkelijkten. Hiertegen rees protest en vervoerders bestormden zelfs een dergelijk spoorwegnet. In 1829 werd opnieuw gedacht aan de bouw van een spoorweg, nu een die het Luikse industriebekken met de haven van Antwerpen zou verbinden. Een jaar later werd het plan geïntroduceerd om (indien de Schelde zou geblokkeerd zijn) Antwerpen te bevoorraden via een spoorweg die de metropool over de Maas heen zou verbinden met de Rijn (Keulen). Het duurde evenwel nog tot in 1834 eer de Koning zijn handtekening plaatste onder een besluit, waarbij de bouw van een staatsspoorwegnet zou worden aangevat. Als centrum van dit net werd Mechelen aangeduid. Van hieruit zouden lijnen naar de vier windstreken worden aangelegd, namelijk zuidwaarts naar Brussel (en Frankrijk), noordwaarts naar Antwerpen (haven), westwaarts naar Oostende (via Dendermonde, Gent en Brugge) en oostwaarts naar Leuven, Luik en Venders. De werken werden met dynamisme aangevat. Een jaar later, op 5 mei 1835, vertrokken de eerste drie treinen met 900 genodigden vanaf de Brusselse Groendrecf naar Mechelen. Ze werden getrokken door drie Britse Stephenson- lokomotieven, namelijk de „Stephenson”, de „Pijl” en de „Olifant”. De ritten werd afgelegd in 45 tot 55 minuten. De eerste spoorlijn was aangelegd buiten de stadswallen van Brussel, Vilvoorde en Mechelen om te verhinderen dat telkens tolgelden moesten betaald worden. Het enthousiasme was bijna algemeen. De regering wilde het net vlug uitbreiden. En dit gebeurde ook, door de Staat en door privé maatschappijen die concessies verwierven om zelf spoorlijnen aan te leggen en ze te exploiteren. Het ging de private maatschappijen niet altijd voor de wind: enkele fusioneerden, andere werden opgekocht door derde, zelfs door buitenlandse. In 1870 beheerde de Staat 869 km spoorweglijnen, de privé-sektor 3.136 km. Vanaf dat